Het had gesneeuwd, en de wegen waren glad. Een vrouw stopt haar auto, waarna de bestuurder van het voertuig achter haar abrupt uitstapt. Met stevige passen loopt ze naar voren, haar lichaamstaal doordrenkt van irritatie. Ze buigt zich voorover naar het raampje van de auto voor haar en begint te schreeuwen en gebaren, haar woede overduidelijk.
De vrouw achter het stuur blijft stil en kijkt naar de situatie met een mengeling van verbazing en ongemak. Haar man, die naast haar zit, kijkt naar buiten, zucht even en opent zijn portier. Hij stapt uit in een poging de situatie te kalmeren.
Zijn houding is vriendelijk en ontspannen, maar de agressie van de boze vrouw is onverminderd. Ze draait zich naar hem om en blijft fel gebaren en schreeuwen, terwijl hij rustig met zijn handen gebaart dat het genoeg is.
De situatie escaleert echter snel. Terwijl de man probeert te bemiddelen, gaat de woede van de vrouw over in fysieke agressie. Ze haalt uit en geeft hem een harde klap tegen zijn gezicht. Hij wankelt even achteruit en kijkt haar verbaasd aan. Dat lijkt voor hem het breekpunt. Zijn vriendelijke houding verandert, en hij blijft even roerloos staan, alsof hij nadenkt over wat hij moet doen.
Dan maakt hij een beslissende stap naar voren. Met een snelle, krachtige beweging grijpt hij de vrouw vast en duwt haar met duidelijke kracht tegen de grond. Ze valt hard neer in de sneeuw, waardoor een wolk van witte vlokken opwaait. Voor een moment is het stil.
De vrouw op de grond blijft liggen, zichtbaar geschrokken door wat er net is gebeurd. De man kijkt naar beneden, zijn gezicht strak en zonder emotie. Hij draait zich vervolgens om en loopt terug naar de auto, waar zijn vrouw nog steeds stil achter het stuur zit. Zonder een woord te zeggen stapt hij in, sluit het portier en gebaart haar dat ze kan gaan rijden.
De besneeuwde stilte keert terug, slechts onderbroken door het zachte geluid van banden die zich een weg banen over de gladde weg.